Lied van de Maand

Lied van de Maand

  • ‘VRIEND’

    ‘VRIEND’
    Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Antoine Oomen

    Alles ontgrenzende
    alles doordringende ruimte,
    vrijheid scheppende vrijheid.
    Onbegonnen begin,
    hier nu nieuw beginnende.


    Roekeloos denk ik jou,
    haveloos roept mijn verstand jou,
    oorsprong van mijn geweten.
    Ondoordringbare nacht,
    niet hier, woest en leeg ben je.

    Zwijgende meegaande voetstappen,
    schaduw van schouders,
    ogen zoekende ogen.
    Ongemaskerde vriend,
    hoe hier nu verschijn je me.

    Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

    In liedbundels staat dit lied vaak afgedrukt als één couplet. Maar het is misschien goed om het te lezen in drie coupletten en dan met name te kijken naar de eerste woorden van laatste regel in ieder couplet: ‘hier nu nieuw’, ‘niet hier woest’, ‘hoe hier nu’. Dat er sprake is van een driedeling is wel duidelijk, maar deze is niet zo gemakkelijk te typeren. Ik zal het toch proberen. Centraal staat het woord ‘hier’. Het eerste couplet probeert stamelend te verwoorden waar geen woorden voor zijn, het is wel ‘hier’, maar niet te pakken, allemaal ‘nieuw’. Het tweede couplet bezingt de onmacht, misschien zelfs wel de woede, omdat het niet te pakken is; het is allemaal ‘niet hier’. En het derde couplet straalt een zekere rust uit. Daar valt dan ook het woord ‘vriend’ en dat is ook de titel die aan het lied is meegegeven. En het eindigt met ‘hier nu’ en ‘verschijn je me’.

    Wie is die ‘vriend’? Ik zou misschien moeten schrijven: volgens mij is het God. Maar blijvend in de sfeer van het lied is het beter om te zeggen: het is de Ene, of de Onzienlijke, de Onnoembare. Ik moet in elk geval een woord zoeken dat duidelijk maakt dat het over iets of iemand gaat, zó groot, dat het niet gezegd kan worden, dat het ongrijpbaar is. In elk geval is het duidelijk dat in de tekst het woord ‘God’ wordt vermeden en dat pas aan het eind van het laatste couplet heel voorzichtig het woord ‘vriend’ klinkt. En dat klinkt dan weer veel nabijer dan het woord ‘God’.

    Het eerste couplet begint stamelend. Het begint zelfs met een woord dat in de woordenlijst van de Nederlandse taal niet voorkomt: ‘ontgrenzende’. Maar in combinatie met ‘ruimte’ wordt wel duidelijk wat het woord wil: er is nergens een grens, de ruimte is eindeloos; en die ruimte wordt geschapen door degene die later in het lied ‘vriend’ wordt genoemd. De ruimte is zo ontgrensd en niet afgepaald, dat ze ook niet in kaart te brengen is. Overal en nergens. Of zoals de tekst zegt: ‘alles doordringend’. Dus niet met lengte, breedte en hoogte, maar door en in alles heen.
    Het stamelen in het lied gaat verder: ‘vrijheid scheppende vrijheid’. Een vrijheid dus die je vrij maakt, die niet op zichzelf is, die je moet zien te veroveren, maar een die zich geeft aan jou, aan mij. En ‘onbegonnen begin’. Je zou zeggen: er is geen beginnen aan, maar het is juist het tegendeel: ‘het is al begonnen (merk je het niet?)’. Het was er al voordat ik op het idee kwam om het op het spoor te komen. En wat is het dan? De kernwoorden zijn: ruimte, vrijheid, begin. En dan wordt het aan het einde van het eerste couplet toch een beetje concreet: ‘hier nu nieuw beginnende’. Steeds nieuw, steeds een nieuw begin. Steeds hier nu. Zodra je het zoekt, is het er al lang.

    Het tweede couplet begint in de muziek een toontje hoger. Dat is niet om het uitbundiger te maken, integendeel. Het klinkt schril, je kunt er eigenlijk niet goed bij, je haalt het niet, de noten doen bijna pijn. De tekst ook. ‘Roekeloos denk ik jou’. Er is nu sprake van een ‘ik’ en een ‘jij’. Roekeloos, omdat er geen andere manier is: je zegt maar wat, je zingt maar wat; je kunt niet anders; het is een denken in het wilde weg. ‘Haveloos roept mijn verstand jou’: mijn verstand staat letterlijk in zijn hemd, weet er geen raad mee, kan het niet aan; roepen zonder enige hoop op antwoord. ‘Oorsprong van mijn geweten’. Als een ‘stem die klopt aan mijn gehoorbeen’. Die ‘jij’ zorgt er blijkbaar voor, dat mijn geweten zo nu en dan gaat knagen. Mooi is de tegenstelling tussen ‘verstand’, de kennis en het weten aan de ene kant, en het ‘geweten’. Bij ‘geweten’ zit het weten wel in het woord, maar het is niet een weten, het is een voelen; het zit meer in je hart dan in je hoofd. ‘Ondoordringbare nacht’: de nacht, tijd dat er geen zicht is, dat je geen weg kunt vinden, vaak ook dat je geen rust kunt vinden. Ondoordringbare nacht, daar is geen doorkomen aan. ‘Niet hier, woest en leeg ben je’. Ik kan er met mijn verstand niet bij, ik kan er geen invulling en geven, maar je knaagt wel aan mijn geweten. Woest en leeg ben je. Alsof het lied wil zeggen: dat maakt mij ook woest en leeg.

    In het derde couplet komt het lied tot rust. We zitten weer in de melodie van het eerste couplet. De woorden blijven voorzichtig: ‘Zwijgende voetstappen’, maar ze zijn nu wel ‘meegaand’. Je hoort ze niet, je ziet ze niet, maar je voelt ze wel. ‘Schaduw schouders’: niet een schouder die je kunt vastpakken en waarop je kunt steunen, maar een schaduw daarvan. Een steun van binnen wellicht. ‘Ogen zoekende ogen’. Het is niet alleen meegaan, het is ook dat je gezocht wordt en ook gezien wordt. Het is de God van Psalm 139: ‘Jij peilt mijn hart en je kent me’. ‘Ongemaskerde vriend’. Daar valt dan eindelijk het woord ‘vriend’. Die is ongemaskerd. Tot nu toe was deze vriend ongrijpbaar: niet in woorden te vatten, niet in beelden, maar alleen te voelen. Nu is deze vriend ongemaskerd. Hij is echt de Ene, heeft maar één gezicht en dat zit niet achter een masker.
    En het lied eindigt met ‘Hoe hier nu verschijn je me’. Het ‘hier nu’ komt uit het eerste couplet. Je zou misschien achter die laatste zin een vraagteken verwachten. Maar dat staat er niet. Er zou misschien zelfs wel een uitroepteken kunnen staan. Want zingend, stamelend, terwijl de juiste woorden je maar niet voor de geest kwamen, verschijn je daar, ben je daar. Als een vriend.

    We zijn al heel wat liederen van drie coupletten tegengekomen. Hier geen verleden – heden – toekomst of vader – zoon – geest. Maar eerder: couplet 1: je overkomt me, een gevoel van verlangen; couplet 2: je bent ondenkbaar, onnoembaar, leeg. 3: je bent een vriend (van mij). En dat allemaal ‘hier’: steeds actueel, steeds is het nu. Bij deze vriend is er geen ontkomen aan. Dat stelt een heleboel vragen, dat doet ook pijn, maar als ik het echt tot me laat doordringen geeft het rust en vrede.

    Lees verder →
  • ‘Die zegt god te zijn’

    ‘Die zegt god te zijn’
    Tekst: Huub Oosterhuis Muziek: Bernard Huijbers/Antoine Oomen

    Die zegt god te zijn
    Laat hij te voorschijn komen,
    Wat hebben wij aan een naam alleen
    Laat hij opstaan, dat wij hem zien
    Stem uit het vuur, wolk in de verte
    Zijn niet genoeg
    Voor deze aarde van scherven en rook
    Waar ons geen leven gegund wordt.

    Woorden en wonderen zijn er genoeg
    En goden van goud en beloften
    Maar niet een god als een hand die bevrijdt
    Iemand die doet wat hij zegt.

    Jij die zegt onze god te zijn
    Verborgen, verblindend, onmogelijk jij
    Wat houdt je af van de mensen
    Kun jij de slagen verduren
    Die mensen verduren
    Kun jij de beker drinken
    Die wij moeten drinken
    Ga je met ons in de dood?

    Woorden en wonderen zijn er genoeg
    En goden van goud en beloften
    Maar niet een god als een hand die bevrijdt
    Iemand die doet wat hij zegt.

    Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

    Het lied ‘Die zegt god te zijn’ komen we voor het eerst tegen in het boek ‘In het voorbijgaan’ van Huub Oosterhuis uit 1968. Daar is het lied opgenomen in de liturgie van de Avond voor Pasen. Eerst wordt gelezen hoe het volk van Israël slaaf is in Egypte en hoe Farao weigert hen te laten gaan. Daarna komt dit lied. Dan is het dus een regelrechte protest-song, een lied dat zich vol onbegrip richt tot een God die tot Mozes heeft gezegd ‘Ik zal er zijn’ en die nu zijn mensen in de steek lijkt te laten. Het lied werd in die jaren door menigeen met enige aarzeling gezongen en sommigen konden het überhaupt niet over de lippen krijgen, want ‘kun je je wel zo vrijpostig uiten tegenover God’?
    In feite heeft het lied de klank die we in alle klaagpsalmen terugvinden en zou je de toon ervan dus gerust ‘bijbels’ mogen noemen. Zeker in de tijd dat het lied is geschreven, herinnert het er ons aan, dat ons gebed niet alleen ‘eerbiedig’ moet zijn, en ‘vol ontzag voor de LEVENDE’, maar dat het ook eerlijk mag zijn en recht uit het hart. Als dat tegenover iemand kan, dan toch zeker wel tegenover God!
    Het Lied ‘Die zegt god te zijn’ verwijst nogal eens naar het Exodus-verhaal. De ‘stem uit het vuur’, waar de LEVENDE zich kenbaar aan Mozes in de brandende doornstruik; een ‘wolk in de verte’, die weliswaar de weg wijst door de woestijn, maar toch ook vaag en op afstand blijft. De ‘slagen die mensen moeten verduren’ in het slavenhuis van Egypte. Het is een lied uit de diepte, het neemt geen blad voor de mond. God wordt herinnerd aan zijn naam. God zal bevrijden, is toen gezegd, wordt nog steeds gezegd; nou, waar blijft die bevrijding dan?
    Het lied gaat tot de kern. In de jaren 60 zongen we nog vrolijk in het lied ‘Stil maar, wacht maar alles wordt nieuw’ de zinsnede ‘nooit gebeurt er een wonder’. Daar kijkt dit lied helemaal anders tegenaan: de aarde, het leven, het heelal, het is allemaal vol wonderen, er zijn zoveel wonderen, dat we ze niet eens meer opmerken; net als de woorden, de woorden van troost, van bevrijding, woorden die een visioen schilderen, ach, die hele dikke bijbel staat er propvol mee. Dus aan woorden en wonderen ontbreekt het niet. Het ontbreekt aan daadwerkelijke bevrijding. Wanneer komt die? Om met Psalm 13 te zingen: ‘Hoe lang nog, JIJ?’.
    In 1983 is een groot aantal teksten van Huub Oosterhuis bijeengebracht in het ‘Aandachtig liedboek’. Daar is ook het lied ‘Die zegt god te zijn’ in terug te vinden en daar staat een verwijzing bij, verrassenderwijs niet naar het boek Exodus, maar naar Marcus 10, 38-40: Jakobus en Johannes willen bij Jezus alvast een plaatsje reserveren in de hemel: de één rechts van Jezus, de ander links. En Jezus zegt: Je weet niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik moet drinken. Nou en of, roepen de twee. Ja, dat is zo, zegt Jezus, die beker zul je drinken, maar dat zitten links en rechts van mij, dat is niet aan mij om dat te beloven. Even verder, in Marcus 14, 36, bidt Jezus in de Hof van Olijven, dat de beker aan hem voorbij mag gaan. Met de zinsnede ‘Kun jij de beker drinken die wij moeten drinken’ wordt het lied dus als het ware uitgetild boven het boek Exodus en ook boven de Paasnacht; het wordt een lied, dat gezongen wordt vanuit de diepte, vanuit het lijden: dus vanuit het slavenhuis van Egypte, uit de mond van Jezus in de Hof van Olijven, en uit de mond van allen voor wie dit leven geen leven is, tot op de dag van vandaag. Die zinsnede is meteen wel een soort van uiterste uitdaging aan God: jij hebt gezegd, dat je zult bevrijden; waar blijf je nou?; en heb je er wel enig idee van hoe hier geleden wordt?
    En is dan toch niet ook een beetje onbeleefd om zo tegen God te keer te gaan? Het lijkt me van niet. Het lijkt eerder zo te zijn, dat je je met dit lied, ook in het lijden, ook als je in de put zit, je niet afwendt van god, niet zegt: ik moet niets hebben van een God die zulk lijden toestaat, maar dat je je juist toewendt naar God. In het vertrouwen, dat hij aanwezig is bij mensen die lijden, dat hij altijd ons roepen hoort. Het lied ‘Die zegt god te zijn’ is weliswaar een dwars lied, maar in feite ook één grote geloofsbelijdenis.
    Bernard Huijbers heeft er prachtige melodie opgeschreven; eigenlijk moet je zeggen: de tekst voorzien van een prachtig ritme, want het is bijna praten, mopperen, schreeuwen in een meeslepend ritme. Daarmee komt de tekst echt ‘van onder op’, een lied van slaven, van mensen in het nauw. De melodie van Antoine Oomen heeft meer iets van een gezamenlijk protest; het wordt niet gezongen in gebogenheid, maar staande rechtop en uit volle borst; boos, maar nog niet verstomd. Zo krijgt het lied twee verschillende accenten, die overigens allebei recht doen aan de tekst.

    Lees verder →
  • MORGENROOD

    ‘ALS MORGENROOD’
    Tekst: Jannet Delver naar Hildegard von Bingen; muziek: Tom Löwenthal

    Gij Eeuwige, gloeiend van liefde,
    die vrienden maakt voor het leven,
    die voordat alles was geschapen
    uw enige als morgenrood dat voor de zon uitgaat, verwekte.
    Roept Gij ons weg uit nood en bitterheid
    en voert ons op de wegen van uw vreugde,

    Liederen onder de loep genomen door Gerard Swüste

    Hildegard von Bingen (1098-1179) heeft een groot aantal prachtige liederen nagelaten. Enkele daarvan zijn op verzoek van het Nieuw LiedFonds door Jannet Delver vertaald. Ze zijn te vinden op de CD Hildegard von Bingen.
    Toen ik de tekst van Als Morgenrood eens goed ging bekijken had ik meteen een associatie met vroeger. De VARA-radio liet op de uitzenddagen ’s morgens vroeg altijd een socialistisch strijdlied horen, gezongen door een koor met de veelzeggende naam ‘De Stem des Volks’. Op zondagmorgen was dat, even na acht uur, altijd het lied ‘Morgenrood’. Ik weet dat nog zo goed, omdat mijn vader en moeder daar uiteenlopend op reageerden. Mijn moeder zong graag luidkeels mee en vond de muziek prachtig. Mijn vader vond tekst en muziek en dus ook meezingen ongepast, zeker op zondagmorgen en al helemaal als we net op het punt stonden om ons naar de Mis van kwart voor negen te begeven. Dit verschil van inzicht had verder nooit nare gevolgen. Wij trokken altijd zeer eensgezind ter kerke. Maar ik wil u de tekst van dit toch niet onthouden. En vergelijk het maar met de tekst van Jannet Delver.

    ‘MORGENROOD’
    Tekst: Dirk Jelles Troelstra (broer van); muziek: Otto Willem de Nobel.

    Morgenrood, uw heilig gloeien
    Heeft ons steeds den dag gebracht
    Breek toch door, o lichtvernieuwer,
    In den groten volk’rennacht
    Laat uw gloren hope geven
    Hun die worst’len in den nacht
    Geef hun moed in ’t voorwaarts streven
    Tot hun ’t daglicht tegenlacht.

    De teksten van beide liederen zijn, uiteraard, niet hetzelfde. Maar toch mogen de overeenkomsten er wezen. Zou het zelfs mogelijk zijn, dat Jannet Delver haar lied expres de titel Als Morgenrood heeft meegegeven? Alsof ze wilde suggereren: het heeft wel veel weg van dat socialistisch strijdlied van weleer.

    Beide liederen bezingen het morgenrood, de aankondiging van een nieuwe dag als teken van hoop, nieuw leven, bevrijding. In het socialistisch strijdlicht wordt ‘licht’ ook duidelijk in de overdrachtelijke zin bedoeld: het is niet alleen het feitelijk zichtbare licht, maar het is een licht dat letterlijk en figuurlijk verlichting, nieuwe mogelijkheden aankondigt. Dat is een betekenis die wij wel herkennen in menig lied dat we zingen.
    Wat dat morgenrood doet is in beide liederen om en nabij hetzelfde. ‘Nood en bitterheid’ zijn van dezelfde toon als ‘worst’len in den nacht’ en ‘de wegen van uw vreugde’ lijken sterk op ‘tot hun ’t daglicht tegenlacht’.
    Verschillen zijn er natuurlijk ook. Hildegard von Bingen richt haar lied tot de Eeuwige. Het lied Morgenrood richt zich tot het morgenrood zelf en blijft daarmee dus ‘horizontaal’. Het lied van Hildegard is een loflied en een danklied gericht tot Eeuwige, Morgenrood is een strijdlied: dat het rood, niet alleen de kleur van het ochtendgloren, maar ook van de socialistische beweging, hun die worst’len in de nacht de moed geven om voorwaarts te streven. Bij Hildegard von Bingen is het licht, de bevrijding een geschenk. In het socialistisch strijdlied wordt bevrijding bevochten. Maar ook bij Hildegard wordt de mens natuurlijk niet verondersteld passief te blijven totdat de Eeuwige iets bevrijdends gaat doen.

    Het lied van Hildegard opent letterlijk vurig: ‘gloeiend van liefde’. Dat kan niet anders of een mens moet dat voelen, die warmte, die gloed. En iedereen moet dat ook kunnen zien. Zoals we de gloed van het morgenrood kunnen zien. De eerste regel klinkt overweldigend, maar in de tweede regel komt het heel dichtbij: ‘die vrienden maakt voor het leven’. Een bijna onuitsprekelijke vertrouwdheid, nabijheid en dat met gewone doordeweekse woorden. De Eeuwige is een vriend voor het leven. Dat komt (in dit lied) vooral omdat de Eeuwige ‘uw enige’ heeft verwekt voordat alles was geschapen.
    Deze ‘uw enige’ in regel 4 is ongetwijfeld de Christus. De eniggeboren zoon, voor alle eeuwen geboren uit de Vader, zoals dat geformuleerd staat in het Credo, de geloofsbelijdenis van Nicea. Deze verwekking van de Christus voordat alles is geschapen wordt vergeleken met het morgenrood dat voor de zon uitgaat. De Eeuwige heeft al voordat de schepping gestalte kreeg gedacht aan bevrijding en nieuw leven. Bij dit beeld moet je misschien ook bedenken dat het scheppingsverhaal vertelt dat God als eerste het licht schiep. Nee, zegt dit lied. Voorafgaand aan het (dag)licht werd de Christus verwekt als morgenrood.
    Het besef dat Christus is verwekt voordat God aan de schepping begon, leefde ten tijde van Hildegard von Bingen heel sterk. Zo moest het wel gegaan zijn, dacht men. Want Christus, helemaal vrij van zonden, kon alleen maar door God zelf verwekt zijn.

    Het verwekken van ‘uw enige’ is het gebaar waarmee de Eeuwige bewijst een ‘vriend voor het leven’ te zijn die gloeit van liefde voor zijn mensen. Want met de komst van Christus is de duidelijk roep gekomen om weg te trekken uit nood en bitterheid en ons mee te laten voeren op de wegen van de vreugde van de Eeuwige.

    Het beeld, dat de Christus vóór alles en iedereen is geschapen, zegt ons waarschijnlijk niet zo veel. Maar laat wel duidelijk zijn: de Eeuwige heeft vanaf het allereerste begin gewerkt aan bevrijding en vreugde. Wij zijn op aarde om hier en hiernamaals gelukkig te zijn, leerde ons de oude catechismus. ‘Gelukkig de mens’ zingt Psalm 1 als opening van het hele boek en daarmee ook het thema aangevend van de hele bundel. Dat is wat de Eeuwige vanaf den beginne heeft gewild. Niet dat de mens in nood en bitterheid zou blijven, maar dat de mens zich zou willen laten leiden op de weg naar vreugde en bevrijding.

    In de muziek worden de laatste twee regels driemaal gezongen. Zo wordt het lied dus totaal: dan zijn verleden, heden en toekomst zijn in die drieslag samengekomen. Nu ligt de weg uit nood en bitterheid naar vreugde open, dan is het al (even) zover.

    Lees verder →

Comments are closed.