GIJ ZIJT VOORBIJGEGAAN

“Gij zijt voorbijgegaan”
tekst Huub Oosterhuis; muziek: Jean Tabourot

Gij zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht,
De vonken van uw naam zijn ogen in ons hart.
In flarden hangt uw woord om onze wereld heen,
Wij leven in U voort, wij zijn met U bekleed.

Gij zijt voorbijgegaan, een voetspoor in de zee,
Gij zijt te ver gegaan , Gij zijt een mens te veel.
Gij zijt voorgoed, gij zijt verborgen in uw God.
Geen stilte spreekt U uit, ondenkbaar is uw dood.

Gij zijt voorbijgegaan, een vreemd bekend gezicht,
Een stuk van ons bestaan, een vriend een spoor van licht.
Uw licht is in mijn bloed, mijn lichaam is uw dag,
Ik hoop u tegemoet zolang ik leven mag.

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

Soms is het goed om een tekst gewoon te lezen, even zonder de muziek. Zien dat zinnen doorlopen, niet altijd ophouden als er een nieuwe muzikale regel begint. Dan wordt de tekst misschien ook minder fragmentarisch. Dan lees je bijvoorbeeld zo’n prachtige zin als ‘De vonken van uw naam zijn ogen in ons hart’ in één adem. Zo moet je hem dus eigenlijk ook zingen!

‘Gij zijt voorbijgegaan’ heet officieel ‘Een lied tot Jezus Christus’. Die dubbele betiteling ‘Jezus Christus’ geeft aan, dat het hier om een Paaslied gaat, want Jezus Christus is de naam van de ‘opgestane’. Het lied is al een oudje en vaak gezongen als slotlied in de Paasdienst.

Opmerkelijk in de tekst is, dat de opgestane Jezus rechtstreeks gekoppeld wordt aan het Uittochtverhaal. De ‘steekvlam in de nacht’ herinnert aan het woestijnverhaal, waarin de Eeuwige zijn mensen overdag de weg wijst in een wolk en ‘s nachts in een vuur. En dan ‘een voetspoor in de zee’: zou het wijzen op de doortocht door de Rode Zee? Of eerder naar het verhaal dat Jezus over water liep en daar zijn sporen naliet? Of allebei? Maar vooral het ‘Gij zijt voorbijgegaan’ koppelt het voorbijgaan van de Eeuwige in de Paasnacht toch sterk aan de opstanding van Jezus. Misschien dat daarom ook het lied wel expres als titel draagt “Een lied tot Jezus Christus”, omdat je op het eerste gehoor nog zou denken dat het over de Eeuwige gaat.

Het is een strofenlied en het heeft, alweer, drie strofen. Op het eerste gezicht vind ik de gang van de coupletten niet zo eenduidig. Er is niet echt sprake van verleden-heden-toekomst; misschien is het meer ‘nabij-vreemd-op vreemde wijze nabij’. De eerste strofe spreekt van bewondering en nabijheid: ‘vonken van uw naam als ogen in ons hart’, wij kijken en leven vanuit jouw blik, ‘wij leven in U voort, zijn met U bekleed’, je bent het helemaal voor ons, of, met een citaat uit een ander lied: ‘zoals een mantel om mij heengeslagen’. Er zit wel iets dubbels in die ‘steekvlam’. Die geeft weliswaar een heleboel licht, maar toch steeds maar even, het is wat anders dan een aanhoudend vuur. Dat sluit misschien ook aan op het ‘voorbijgaan’: het is steeds, om het in de woorden van Huub Oosterhuis te zeggen ‘zien, soms even’.

Het tweede couplet is kritischer: ‘te ver gegaan’, ‘een mens te veel’, ‘verborgen in uw God’. Het ‘voorbijgaan’ is hier niet als een ‘steekvlam’, maar een bijna onmogelijke weg, want hoe volg je in godsnaam een ‘voetspoor in de zee’? Je zou ongetwijfeld verdrinken! De ‘Gij’ van het lied is ongrijpbaar: zelfs de stilte spreekt hem niet uit. Waarom zou je nog voor hem zingen? Omdat zijn dood ondenkbaar is. Hij is de onuitsprekelijke, ook in de stilte, maar het is ondenkbaar, dat hij er niet meer zou zijn. Of: hij maakt het je niet gemakkelijk, maar je moet bijna wel met hem meegaan.

De derde strofe probeert de eerste twee ineen te vlechten: ‘een vreemd/bekend gezicht’, er komt nabijheid ‘een vriend’; de steekvlam is veranderd is een ‘spoor van licht’, een licht dat ik me eigen maak, ‘in mijn bloed is’. En de laatste regel geeft de dubbelheid afstand/nabijheid bijna perfect aan: ‘ik hoop U tegemoet zolang ik leven mag’. Het is geen ‘weten’, geen ‘hebben’, het is ‘hopen’; en zelfs ‘tegemoet’, het is op afstand, je kunt er niet zomaar bij. Maar het is wel ‘zolang ik leven mag’, het is een licht, een spoor dat een leven lang meegaat.

De tekst staat op oude muziek. Van Jean Tabourot. Die leefde van 1520-1595. Ik weet natuurlijk ook niet beter dan dat deze tekst op deze muziek staat, maar als ik zo naar kijk, dan denk ik: ja, mooie harmonie, oud en ook degelijk getoonzet; maar tegelijkertijd heeft de muziek ook iets vragends, bijna smekends. Je zingt het uit volle borst, maar ook weer niet helemaal zeker van jezelf. Dat lijkt me met Pasen ook wel de juiste toon.

Deel dit artikel!

Comments are closed.