HOOR. MAAR IK KAN NIET HOREN.

HOOR. MAAR IK KAN NIET HOREN.
tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Antoine Oomen

Hoor. Maar ik kan niet horen.
Mijn oren dichtgestopt.
Mijn adem opgekropt.
Mijn hart van leegte zwaar.
Ik ben nog niet geboren.
Ik ben niet ik. Niet waar.

Hoor. Maar ik wil niet horen.
Zou ik uw woord verstaan,
Ik moest uw wegen gaan,
U volgen hier en nu.
Ik durf niet zijn geboren
En leven toe naar U.

Hoor, roept Gij in mijn oren
En jaagt mijn angst uiteen.
O stem door merg en been
Verwek mij uit het graf,
Uw mens opnieuw geboren –
O toekomst, laat niet af.

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

Alweer het klassieke patroon van drie coupletten. Ieder couplet begint met ‘Hoor’. Maar er zit ontwikkeling in. Eerst ‘maar ik kan niet horen’, dan ‘maar ik wil niet horen’ en tenslotte ‘roept Gij in mijn oren’. Driemaal klinkt het ‘Hoor’. Bijbels gesproken moet er dan ook gehoord worden. De oproep ‘Hoor’ doet denken aan Deuteronomium 6, 4-9: ‘Hoor, Israël, de Levende, onze God, de Levende is de enige. Heb daarom de Levende lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de woorden, die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van uw stad’. Het is daar niet zo maar ‘horen’, het is de woorden van de Levende helemaal en totaal tot je door laten dringen en bij je te hebben, waar je ook bent, waar je ook gaat. Woorden van de Levende zijn woorden die een leven lang met je meegaan, die je leven bepalen. Willen we dat wel?

In het eerste couplet ‘kan’ ik het niet eens. In dat eerste couplet overheerst het ‘ik’ en het ‘mijn’. Die ‘ik’ zit zichzelf in de weg, zó, dat ik met geen mogelijkheid kan horen. In de laatste regel van dat couplet blijkt overigens die ‘ik’ eigenlijk helemaal niet een ‘ik’ te zijn: ‘ik ben niet ik. Niet waar’. Ik ben nog niet de ware die ik zou moeten, zou willen zijn. Ik ben wel, maar nog niet (opnieuw) geboren. Kan dat, opnieuw geboren worden, vraagt Nicodemus in de nacht aan Jezus (Johannes 3, 1-9). Het kan niet alleen, het is noodzakelijk, antwoordt Jezus: je moet opnieuw worden geboren. Dan ben je pas helemaal ‘ik’.
Wat staat in het eerste couplet het horen in de weg? Oren zijn dicht, adem stokt en het hart is zwaar. Is het zwaar beladen? Nee, het is zwaar van leegte. Dat heb je er ook van als er niets binnen kan komen, als je het woord niet wil horen. Dan ben je nog niet ‘ik’, dan ben je nog niet de ware.

In het tweede couplet is het geen kwestie meer van ‘kunnen’, maar van ‘willen’. In het couplet overheerst niet meer het ‘ik’ en het ‘mijn’, maar er ontstaat een soort van balans tussen ‘ik’ en ‘U’. Ik wil niet horen, want ik weet maar al te goed wat daarvan de consequenties zijn: dan moet ik uw wegen gaan, U volgen hier en nu. Dat durf ik niet aan. Het is net als Nicodemus. Zoiets als: ik zou willen dat ik het zou durven. Het is niet zo maar angst, het is ook het woord van de Schrift serieus nemen: dat woord vraagt heel wat van ons, het is een hele opgave. Het is niet voor niets dat, ook in Deuteronomium (30, 11-14), we te horen krijgen: ‘Het woord dat ik jou geef is niet te zwaar, is niet te hoog, jij kunt het volbrengen’. Je moet als het ware over een stevige drempel heen, voordat je kunt en wilt horen.

In het derde couplet heeft de ‘Gij’ alle angst, aarzeling doorbroken. Het is niet meer de vraag of ‘ik’ wel kan of wil horen, die ‘Gij’ roept gewoon in mijn oren. Ik moet wel horen, of ik wil of niet. Dan zal de angst wel totaal zijn, lijkt een logische conclusie uit het tweede couplet. Maar nee. Mijn angst is juist uiteengejaagd. Het roepen gaat me door merg en been: tot op het bot, ik wordt totaal gegrepen, maar nu wil ik het ook: o stem, verwek me uit het graf: de bede om opnieuw geboren te mogen worden. O stem, o toekomst. De stem is de richtingwijzer naar de toekomst toe. Ik heb toekomst. Ik ben wél waar. Opnieuw geboren.

De tekst in Deuteronomium roept op om het woord helemaal tot je te nemen. In dit lied wordt bezongen, dat dit nog niet zo vanzelfsprekend is. Kunnen we dat wel? Willen we dat wel? Weten we wel, dat dit woord ons een leven lang op de huid zal zitten, dat het nooit gemakkelijk en vanzelfsprekend is, altijd lastig? Maar het is wel de enige weg om over mijn angst heen te komen om écht te leven. Aanvankelijk ben ik bang voor dat woord. Uiteindelijk blijkt het me juist van mijn angst te bevrijden.

Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb met de muziek altijd wel enige moeite. Het is, letterlijk, voor mij, een bas, erg hoog gegrepen. Het zou kunnen zijn, dat dit opzet is. Want daar gaat het lied wél over: je kunt er eigenlijk niet bij, je wilt er ook niet bij, maar uiteindelijk lukt het toch. Het is even op je tenen staan. Een nieuwe geboorte is ook niet niks!

Deel dit artikel!

Comments are closed.