JIJ, ONZE GOD – PSALM 8 III

JIJ, ONZE GOD – PSALM 8 III

tekst: Gerard Swüste / muziek: Thom Jansen

JIJ, onze God, hoe machtig is jouw naam
over heel de aarde!

Je kracht staat helder aan de hemel geschreven,
je macht steunt stevig op stemmen van kinderen.
Zo wordt onderdrukkers de mond gesnoerd,
wie onrecht doet blijft staan met lege handen.

Kijk ik naar de hemel, het werk van je vingers,
de maan en de sterren door jou op hun plaats gezet:
Wat is dan de mens, een sterveling?
Waarom begaan met het lot van mensen?

JIJ, onze God, hoe machtig is jouw naam
over heel de aarde!

Bijna een god maakte jij de mens,
omkranst en gekroond met glorie en glans.
Vol vertrouwen gaf jij de schepping aan mensen,
maakte hen meester van het werk van je handen.

Schapen en runderen, dieren van het veld
vertrouwde jij toe aan de zorg van mensen.
Vogels aan de hemel en vissen in de zee,
al wat zijn weg zoekt door de wateren op aarde.

JIJ, onze God, hoe machtig is jouw naam
over heel de aarde!

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

Onder de partituur van Jij, onze God schrijft componist Thom Jansen ‘januari 1999’. Het was de tijd dat in de Amsterdamse Dominicus op initiatief van Sieds Prins nieuwe bewerkingen van psalmen werden gemaakt. We deden dat met Sieds Prins, Erik Borgman, Simone Huisman, Mirjam Wolthuis en ondergetekende. Waarom nieuwe bewerkingen? Daar waren vooral twee redenen voor: sommige psalmen leken geschikt voor de vieringen, maar stonden nog niet in onze bundel, bijvoorbeeld Psalm 1, 4, 5, 100. Maar nieuwe bewerkingen werden vooral nodig geacht, omdat de psalmbewerkingen in onze bundel de godsnaam steeds vertaalden met ‘Heer’ en dat werd om meerdere redenen niet gepast gevonden. Bij de twee bewerkingen van Psalm 8 die al in onze bundel stonden, begon het refrein zelfs met ‘Heer, onze Heer’. Deze psalm was dus duidelijk toe aan een nieuwe versie!

‘Heer’ is sowieso een slechte vertaling van de godsnaam. Niet alleen vanwege de mannelijke uitstraling, maar ook omdat ‘Heer’ afstand suggereert, een heer is een baas tegenover wie je vooral heel beleefd moet zijn. De godsnaam Ik-zal-er-zijn wil vooral aanwezigheid en nabijheid uitdrukken. Op de vertaling ‘JIJ’, is ook wel wat te zeggen, zoals op elke vertaling, maar die drukt wel nabijheid uit. ‘JIJ’ kan bovendien klinken in alle nuances die in het Boek van de Psalmen voorkomen: vol bewondering in Psalm 8, vol vertrouwen in Psalm 4 en met woede of als klacht in Psalm 13. Echte nabijheid uit zich niet alleen in eerbied en respect, maar ook in zeggen wat je op je hart hebt. En als de psalmen iets willen duidelijk maken, dan is het dit wel: tegen God mag je alles zeggen.

Juist in Psalm 8 doet volgens mij de vertaling ‘Heer’ geen recht aan de strekking van het lied.  Want de kern van de psalm zit hem nu juist in het spel tussen machtig en onmachtig, tussen onbereikbaar ver weg en heel nabij, tussen groot en klein. De ‘machtige naam’ van God, te groot om te bevatten, mijlenver buiten het bereik van ons mensen, is in de ervaring van de psalm een even terechte aanspreking van God als het nabije ‘JIJ, onze God’, bij wie je je thuis voelt en aan wie je je durft toe te vertrouwen. In het refrein wordt benadrukt dat God in de ervaring van mensen twee uitersten benadert: machtig en nabij. Machtig omdat God hemel en aarde heeft geschapen en zijn mensen uit de slavernij heeft bevrijd en nabij omdat God nog steeds scheppend en bevrijdend met ons bezig is.

Dat spel tussen macht en onmacht, groot en klein zien we in de hele psalm. ‘Je naam steunt stevig’ klinkt machtig, maar die macht steunt op ‘stemmen van kinderen’ en dat lijkt eerder een teken van kwetsbaarheid of zwakte. Maar dan is het juist die kwetsbaarheid die ‘de mond snoert van onderdrukkers’. Kwetsbaarheid heeft dus een grote kracht in zich. En ‘wie onrecht doet’ en dus niet alleen macht heeft, maar die ook misbruikt, ‘staat met lege handen’. Alle maten en waarden komen steeds weer in een ander licht te staan, het lijkt de wereld op zijn kop. Het is een steeds terugkerend thema in de Schrift: dat er voortdurend een enorme spanning zit tussen sterk zijn en kwetsbaar durven zijn, tussen groot en klein. Het lijkt misschien een woordenspel, maar het is fundamenteel. De mens is spontaan geneigd meer te willen, te willen groeien in aanzien, rijkdom, macht. En de Schrift probeert voortdurend de spiegel voor te houden: kijk en houd in de gaten of je jezelf niet kwijtraakt in wat je allemaal wilt bereiken.

‘Wat is dan een mens?’ vraagt de psalm zich af. Want wat stelt die nu eigenlijk voor in vergelijking met God? Hij voelt zich klein, is onder de indruk van het werk van de schepping. Maar zo klein is hij ook weer niet: want ‘toch’ is diezelfde mens ‘bijna een god gemaakt’ en wordt de hele schepping aan hem toevertrouwd. De macht van God blijkt uit het feit dat God macht uit handen geeft. De mens is niet groot van zichzelf, hij is groot gemaakt.

Psalm 8 is een lied van een mens die vol bewondering kijkt naar de schepping. De schepping komt in heel wat psalmen aan bod, maar bijna nooit zo dicht op de huid van de mens als in Psalm 8. Want hier wordt nauwgezet verwoord hoe iemand zich kan voelen tegenover God. Vergeleken bij de ‘machtige naam’ van God zou je gaan denken dat de mens nauwelijks naam mag hebben. Maar zo ligt het niet. Aan de mens is de verantwoordelijkheid voor de schepping toevertrouwd. En dat is niet gering.

In het tweede couplet is het opvallend dat wel ‘de maan en de sterren’ worden genoemd, maar niet de zon. Je zou daaruit kunnen opmaken dat Psalm 8 een lied is dat in de nacht wordt gezongen. En dan nacht in alle betekenissen van het woord: het is donker, er is niets te zien, je hebt geen vooruitzicht, je weet het even niet meer. Dit is dus een lofzang over de geweldige scheppingskracht van God die hemel en aarde maakt met zijn vingers, alsof een klusje van niets is. En die dat hele scheppingswerk vervolgens toevertrouwt aan mensen. Kan de mens die verantwoordelijkheid wel aan? Of tasten we toch heel vaak in het duister?

Psalm 8 is een lied van stem en tegenstem. In een poging recht te doen aan God, aan zijn schepping en aan de mens. Eeuwen na het ontstaan van deze psalm schreef Huub Oosterhuis het lied ‘Dichtbij en ver’, met soortgelijke tegenstellingen als ‘overal/onzichtbaar’, ‘sprekend nabij/de stilte verwacht u’. Blijkbaar kunnen we onze bewondering en verwondering bij het beschouwen van het mysterie van God en van het leven alleen maar verwoorden in tegengestelde beelden. En de bewondering zal oprecht zijn, het is tevens een uitdrukking van de menselijke onmacht om het mysterie te bevatten.

Componist Thom Jansen heeft in zijn werk aan Psalm 8 ook aan schriftuitleg gedaan. Stem en tegenstem krijgen namelijk gestalte doordat sopranen, alten, tenoren en bassen elkaar voortdurend afwisselen. Stemmen vullen elkaar aan of spreken elkaar tegen. De muziek treft zo het hart van de psalm.

Het is duidelijk dat Psalm 8 oorspronkelijk al een lied is geweest. We zien dat ik de grondtekst, waar de psalm begint en eindigt met een refrein. En hoe zou je dit alles anders kunnen zeggen dan in een lied? Wat onmogelijk te verwoorden is, dat kun je maar het beste proberen te zingen.

Deel dit artikel!

Comments are closed.