DIT IS DE PLAATS

DIT IS DE PLAATS
tekst: Juut Meijer; muziek: Tom Löwenthal

al had niemand mij ooit gezien
en betekende ik in niemand’s ogen iets
al was ik nog nooit begrepen
en bleef mijn hart gesloten
al was ik nooit ik
ontheemde vreemde voor mezelf
was er niemand die me liefhad
maar was ik kostbaar in de ogen van
één die hoort en ziet…
dan is dit de plaats – de plaats van het zien
dit de tijd – de tijd om te zijn
dit de bron – de bron van de levende
die mij ziet

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste:
Onlangs kwam tijdens een psalmenavond in de grote zaal van pastorie de vraag naar voren hoe het toch zit met het ‘bevrijdende gelaat van de Levende’. Dat staat in de laatste regel van Psalm 43. Wat moeten we ons voorstellen bij dat bevrijdende gelaat? Vooropgesteld: met het gelaat van de Levende is iets merkwaardigs aan de hand. Grof gezegd moet je stellen: het is niet eerlijk verdeeld. De mens kan het gelaat van God niet zien, maar de mens bidt wel door het gelaat van God gezien te worden. In de Schrift is dat duidelijk te lezen. Bijvoorbeeld Mozes, toch niet de minste, krijgt ondanks zijn aandringen van de Levende te horen: ‘Mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan mij zien en in leven blijven’ (Exodus 33:20). En Psalm 80 zingt aan het slot: ‘Laat stralen je gelaat, dan zijn we bevrijd’. De mens vraagt de Levende bij herhaling om antwoord, de mens wil gehoord worden, en de mens wil ook door God gezien worden: verberg uw aangezicht niet voor mij.

‘Zien’ is in het lied Dit is de plaats een belangrijk woord. We komen het tegen in de eerste regel en in de laatste regel, het woord omspant als het ware het hele lied en ook in het lied zelf komt het woord nog twee keer voor. In dit lied wordt overigens niet gevraagd om ‘gezien te worden’, het overkomt de ‘ik’, het wordt haar gegeven.

In onze bundel staat onder de titel Dit is de plaats ‘voor Hagar’. Over Hagar lezen we in Genesis 16 en in Genesis 21:8-21. Op een of andere manier is dit twee keer hetzelfde verhaal. Hagar is de slavin van Sara. Hagar krijgt een kind van Abraham, omdat Sara geen kinderen kan krijgen. En, oneerbiedig gezegd, maar zo is het wel: Hagar wordt door Sara weggepest en ze vlucht weg. Een engel van de Levende treft haar aan in haar hulpeloze ellende en zegt dat ze terug moet gaan. Dat doet ze. Maar als in Genesis 21 Sara toch zelf een zoon heeft gekregen, Isaak, dringt Sara er bij Abraham op aan om Hagar met haar zoon Ismaël weg te sturen. En zo gebeurt het, zelfs met goedvinden van de Levende. Weer is Hagar op de vlucht, nergens heen. En nu is het niet een engel, maar de Levende zelf die haar roept bij haar naam. In al haar wanhoop ziet zij nu ineens een waterput, drinkt, geeft haar zoon te drinken en krijgt de belofte van een groot volk als nageslacht. Dat is het verhaal van Hagar. Zij is de slavin, ze wordt geroepen als ze nodig is, soms om iets in het huishouden te doen, soms om een zoon te baren, maar meetellen doet ze niet. Hagar is eigenlijk niet een mens. Pas als zij door de Levende wordt gezien kan zij opstaan en bevrijd en wel haar eigen leven leiden.

Ik weet niet of het opzet is, maar het is in elk geval een feit: in het lied Dit is de plaats staat geen enkele hoofdletter en ook geen enkel leesteken. Er staan alleen drie streepjes (-) in de laatste regels. Hagar komt blijkbaar niet in aanmerking voor hoofdletters, ze is klein en lijkt dat te zullen blijven.

Het lied begint met het woordje ‘al’, in de betekenis van ‘het mag dan zijn dat‘ of ‘hoewel’. Achter drie(!)maal ‘al’ wordt het slavenbestaan van Hagar geschilderd: niet gezien, geen betekenis, niet begrepen, een hart dat gesloten bleef. En bij de derde ‘al’ klinkt het totaal-plaatje: ik was een vreemde voor mezelf en er was niemand die me liefhad, kortom: ik was nooit ik, ik mocht er niet zijn, ik bestond gewoon niet.
Wat er achter dat ‘al’ staat, klinkt definitief. Hagar is niemand. ‘Maar’, staat er dan. Het had eigenlijk met dikke hoofdletters geschreven moeten worden, want nu wordt alles op zijn kop gezet: ‘Maar ik was kostbaar in de ogen van één die hoort en ziet’. In het boek Genesis wordt Hagar weggestuurd, de woestijn in, zoek het maar uit. En daar wordt zij gehoord en gezien, eerst door een engel, twee hoofdstukken later door de Levende zelf. In dit lied krijgt in twee zinnetjes het hele voorafgaande een andere kleur. Wat maakt het eigenlijk uit of iemand je ziet of niet, of je iets betekent of niet, of je al of niet begrepen wordt, of je hart open of gesloten is, of je wel of niet jezelf kunt, mag zijn? Het draait er om dat je gezien wordt en gehoord door één, door de Levende.
Na dat ‘maar’ volgt zoiets als een opstandingsverhaal, de wereld omgekeerd. Door niemand gezien, maar nu is dit de plaats van het zien, ik kan zelf zien. Daarom is het ook niet meer ‘nooit ik, vreemde voor mezelf’, maar ‘tijd om te zijn’. Dit is de bron, de bron van de levende (ook die zonder hoofdletter!) die mij ziet. Gezien worden door de Levende betekent dat je kunt opstaan, dat er bevrijding is. En dat je dus wel iets betekent in de ogen van anderen, dat je begrepen wordt, dat je hart open gaat, dat je ‘ik’ wordt. In het verhaal van Hagar wordt die opstanding naar zelfbewustzijn beschreven als: je wordt moeder van een groot volk.

Nog even terug naar die psalmenavond waarvan in het begin sprake was: zo allesbepalend en ook zo bevrijdend is dus het gezien worden door de Levende. Dat het allesbepalend is klinkt ook door de in titel van het lied: dit is de plaats. Aan het einde van het lied klinkt drie keer ‘dit is’ en dat rijmt dus op de drie keer ‘al’ in het begin. Drie keer, dan is het dus hét moment, het volmaakte moment. En dan gaat het om plaats, om tijd en om de bron. Hier en nu gebeurt het en het is de bron om mee verder te kunnen. Dit is het moment voor Hagar om te zien, om er te (mogen) zijn. Hier en nu staat zij aan de bron van de Levende, omdat zij door de Levende wordt gezien.
In de muziek van Thom Löwenthal worden plaats en tijd heel nadrukkelijk gepresenteerd. Tot nu toe was de muziek heel bescheiden, misschien wel een beetje berustend. Maar aan het einde is de muziek krachtig en stevig.

Een lied ‘voor Hagar’. Is het ook een lied voor ons? Zoals het, denk ik, bijna steeds voor Schriftverhalen geldt, is ook dit een verhaal dat over ons gaat en dan gaat dus dit lied ook over ons. Zoals het Hagar is overkomen, zo kan het mensen overkomen. Momenten dat we het gevoel hebben dat we niet gezien worden, niet meetellen, dat die ‘ik’ van ons niet tot zijn recht komt. En dan zijn er wellicht ook momenten dat het, misschien maar heel even, glashelder is. Dat er eigenlijk ook sprake was van een engel die het allemaal even heel duidelijk maakt, die moed geeft, die ons weer op weg helpt. Het bevrijdende gelaat van de Levende kan de mens optillen. Uit de uitzichtloosheid, uit het duister, uit een bestaan zonder bodem of houvast. In de verhalen van de Schrift zijn dat altijd ‘momenten’. Zoals we in een ander lied zingen ‘even is het waar, en dan is het weg’. Maar we kunnen er zelf voor zorgen dat we die momenten koesteren, bewaren in ons hart. Zodat ze ons voor ogen staan als dat nodig is. En ons dan de weg wijzen om niet opgesloten te blijven in onszelf, maar open te gaan.

Deel dit artikel!

Comments are closed.