EIGENLIJK GELOOF IK NIETS

EIGENLIJK GELOOF IK NIETS
Tekst: Gerard Reve; muziek: Bernard Huijbers

Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

Onder de titel Dagsluiting staat dit gedicht van Gerard Reve in zijn boek Nader tot u uit 1966. In het boek staan vijf brieven en dertig gedichten. De gedichten hebben als titel Nader tot U (Geestelijke Liederen).In de tijd dat het boek verscheen schreef Gerard Reve nog onder zijn naam G.K. van het Reve. De dertig Geestelijke Liederen zijn allemaal korte gedichten, misschien kun je het beter overpeinzingen noemen. Ze zijn geschreven in de stijl die voor Gerard Reve kenmerkend is: op het eerste gezicht zijn ze geestig, soms ‘op het randje’, bij nader inzien zijn ze bloedserieus. Bijvoorbeeld het gedicht Graf te Blauwhuis, geschreven bij het graf van een 18-jarige jongen die verongelukt is. De laatste regels luiden:

Gij, die Koning zijt, dit en dat, wat niet al, kom er eens om,
Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?

Het zijn fundamentele vragen die in deze gedichten aan bod komen. Ze gaan over de zin en ook de zinloosheid van het leven, de onmacht om te leven zoals je dat eigenlijk zou willen, of zoals dat misschien wel zou moeten. Ze gaan over de bodem van ons bestaan en stellen vragen waar we geen antwoord op hebben.
Het gedicht Dagsluiting is eigenlijk in zijn geheel ernstig. Het past qua toon in de tweede helft van de zestiger jaren: het opkomend besef dat er vragen zijn, waarop we het antwoord niet weten. Dat de antwoorden die we ooit in de katechismus uit ons hoofd leerden eigenlijk alleen maar meer vragen oproepen. Dat leidt tot een houding die vragen stelt, durft te stellen, die in de vijftiger jaren nog volkomen ondenkbaar waren. Het is de tijd dat Huub Oosterhuis het lied Die zegt god te zijn schrijft. Menigeen kan het niet meezingen, maar voor heel wat mensen opent zo’n lied een nieuwe kijk op wat ons geloof behelst. Ons leven, de zin van dat leven, het bestaan van God, er zijn talloze verhalen, profetieën en psalmen over geschreven, maar nu blijkt dat er ook heel wat vragen bij te stellen zijn. En dan blijkt dat het stellen van eerlijke vragen weliswaar geen echt antwoord oplevert, maar wel het idee kan geven dat je inzicht groeit, dat je troost, bemoediging, vreugde ervaart als je die teksten leest of zingt.

Wat dat betreft zijn de openingswoorden van Dagsluiting ook tamelijk heftig: ‘Eigenlijk geloof ik niets’. En zoals het in de psalmen ook gebeurt als er sprake is van een zinsnede die de kern probeert te raken, wordt ook hier deze gedachte met andere woorden herhaald: ‘en twijfel ik aan alles’. Het is krachtige poëzie, met dat ‘niets’ en dat ‘alles’. Het ongeloof en de twijfel zijn totaal. Dat mag dan een krachtige en duidelijke opening zijn, in het vervolg blijkt dat die woorden maar gedeeltelijk waar zijn. Na ‘twijfel ik aan alles’, volgt onmiddellijk ‘zelfs aan U’. Hier wordt dus niet zozeer ongeloof uitgesproken, er is op een of andere manier wel een besef van een U. Maar die is ongrijpbaar is, niet te vatten. ‘Alles is lucht’, roept het boek Prediker als een soort refrein: het is om je heen, je kunt het zelfs zo nu en dan voelen en ervaren, je kunt er koud of warm van worden, maar pakken, in handen krijgen, volledig doorgronden, dat kun je niet. Het woord ‘twijfel’ is in dit verband van belang, want het vertelt dat twijfelen, vragen stellen je soms dichter bij de kern kan brengen dan het zomaar aanvaarden en geloven. Dat gebeurt in elk geval in dit gedicht. Want het ‘niets geloven’ en ‘aan alles twijfelen’ wordt gevolgd door een ontroerend beeld van God dat in zekere zin ook een nieuwe kijk op God geeft: hier geen ‘machtige God’, ‘Heer’. Die ook niet met God wordt aangesproken, maar met Gij en met U. Niet een abstract begrip, maar iemand die op een of andere manier aanspreekbaar is, naast je is. Een Gij die ‘eenzaam’ en ‘in wanhoop’ kan zijn. In het verhaal van de Schepping staat dat de mens is geschapen naar beeld en gelijkenis van God. Hier bekijkt de dichter dat gegeven van de andere kant: hoe de mens is, dat weten we wel. Nou, zo is die Gij dus eigenlijk ook.

De overgang van twijfel naar die andere kijk op Gij gebeurt met het woord ‘maar’. En dan wordt ook de betekenis van het allereerste woord van het gedicht ‘eigenlijk’ duidelijk. Want ‘eigenlijk’ laat ruimte over voor een ander gevoel, voor een andere werkelijkheid.

Na dat ‘maar’ staat er twee maal het woord ‘denk’. Er speelt zo nu en dan iets in je hoofd, in je hart. Misschien is het maar een gedachte, maar het is er wel. En dan is er ineens ruimte voor hele grote woorden: ‘waarachtig leeft’, ‘dat Gij Liefde zijt’. Dat zijn de woorden die ons van oudsher zijn aangereikt, het zijn misschien ook wel precies de woorden die zo nu en dan twijfel oproepen. Het zijn hoogdravende, grote woorden. Het mooie van dit gedicht is dat ze binnen ons bereik gebracht worden. Want die Gij is niet alleen ‘Liefde’, maar ook ‘eenzaam’. En die heeft ook weet van ‘wanhoop’. Het is ook in die wanhoop dat de dichter en Gij elkaar vinden. De dichter zoekt in wanhoop naar Gij. Maar ineens is hij er zich van bewust dat hij met precies dezelfde wanhoop door Gij wordt gezocht.

De Schrift vertelt in talloze verhalen hoe God zijn mensen nabij probeert te zijn. Aan Mozes onthult God dat het zijn naam is aanwezig te zijn: Ik-zal-er-zijn. Die aanwezigheid is voor de mensen niet altijd voelbaar. En waar dit gedicht naar toe leidt is de vraag: ben ik eigenlijk wel op zoek naar die Gij? Of ben ik van mening dat die er maar gewoon moet zijn?

Een gedicht dat begint met een enigszins provocerende uitspraak loopt uit op een ontroerende belijdenis. De dichter en Gij vinden elkaar in de eenzaamheid en de wanhoop. Maar die worden beide geheel en al overschaduwd door de Liefde. Gerard Reve schrijft Liefde, met een hoofdletter, want het gaat niet zomaar over ‘houden van’, maar het gaat over een alles overstijgende liefde, een niet uit te leggen liefde. Het is de liefde die Hadewych in de dertiende eeuw aanroept als ‘Minne’, de Liefde in hoogsteigen persoon.

Het gedicht heet Dagsluiting. Dat doet denken aan Psalm 4, daar staat in vers 4: ‘de Levende hoort als ik roep’ en dat wordt in vers 5 gevolgd door: ‘Overweeg het in je hart / als je gaat slapen / en word stil’. Het einde van de dag is blijkbaar een moment om niet alleen het verloop van de dag nog eens te overwegen, maar ook om tot kernvragen van het leven te komen.

Bernard Huijbers heeft op dit gedicht een meditatieve melodie geschreven. Je zingt het niet uit volle borst, maar prevelend, alsof je denkproces nog gaande is, je gedachten zich gaandeweg ontwikkelen tot het toch enigszins verrassende slot. Bijzonder in deze compositie is de orgelbegeleiding: die zorgt ervoor dat dit niet een rustig, kabbelend, harmonieus liedje is dat je zomaar weg kunt zingen, maar dat het een lied is dat ook tegen jezelf ingaat, dat kraakt en knaagt. En dat tot rust komt in die laatste woorden ‘zoals ik U’.

Deel dit artikel!

Comments are closed.