STAAN IN LICHT – EEN DUBBELLIED

STAAN IN LICHT – EEN DUBBELLIED
Tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Antoine Oomen

Waarom, wanneer uit welke luchtlaag
uit hoe diep luchtledig werden wij
zo onbestaanbaar onontkoombaar ik en jij
kant en overkant, woord weerwoord, tij en tegentij.
Dag van vandaag: vervreemd, hereigend
zoekgeraakt hervonden – wie zijn wij?
Liefde ternauwernood te leven, ik en jij –
liefde is geen woord voor dit nu hier verterend vuur.
Maar ooit, God weet uit welke aardlaag,
uit hoe diep versteende moederschoot,
zal Hij ons roepen en wij zullen nieuw en bloot
staan in morgenlicht, onstuitbaar vrij, zo licht als Hij.

Waarom, wanneer uit welke luchtlaag
uit hoe diep luchtledig werden wij
zo onbestaanbaar onontkoombaar ik en Gij
kant en overkant, woord weerwoord, tij en tegentij.
Dag van vandaag: vervreemd, hereigend
zoekgeraakt hervonden – wie zijn wij?
Leven ternauwernood te harden, ik en Gij –
leven is uw woord voor dit nu hier verterend vuur.
Maar ooit, Gij weet uit welke aardlaag,
uit hoe diep versteende moederschoot,
zult Gij mij roepen – ik zal blakend nieuw en bloot
naast U staan in licht, onstuitbaar vrij, zo nieuw als Gij.

Dit lied onder de loep genomen door Gerard Swüste

Er zijn liederen die zonder meer behoren tot mijn favorieten, die me meenemen en ontroeren.. Zo’n lied dat een mysterie bezingt waar eigenlijk geen woorden voor zijn en dat me op weg helpt om even bij dat mysterie te vertoeven. Staan in licht is voor mij voor zo’n lied.

In de titel staat dat het een ‘dubbellied’ is. Zoals het lied Ik zal in mijn huis niet wonen ook zo’n dubbellied is. Het valt onmiddellijk op dat de tekst in de twee coupletten heel vaak parallel loopt. Om dit lied te doorgronden moeten we dus goed kijken naar de overeenkomsten en naar de verschillen.

Het begin van beide coupletten is identiek: ‘Waarom, wanneer uit welke luchtlaag / uit hoe diep luchtledig werden wij’. Het gaat over ‘wij’, over ons mensen. Het mysterie van onze geboorte, van onze menswording. In de derde regel wordt die ‘onbestaanbaar’ genoemd, niet te doorgronden, hoe bestaat het? Ik mocht dezer dagen weer staan bij de wieg van een pasgeborene: leven lijkt vaak zo vanzelfsprekend, maar nieuw leven raakt me als een enorm wonder en vertelt me ook weer dat leven überhaupt, ook het mijne, een wonder is. En dat leven is niet alleen ‘onbestaanbaar’, maar ook ‘onontkoombaar’: het is er en het is er voorgoed.

In deze derde regel wordt het ‘wij’ gesplitst in een ‘ik en jij’. Wij, jij en ik, ons leven is een wonder en dat is een groot geschenk, maar het is ook een opgave die soms zwaar valt.

In die derde regel vinden we het eerste verschil tussen eerste en tweede couplet. ‘Ik en jij’, zegt het eerste couplet; ‘ik en Gij’ zingt couplet twee. Hier krijgen we een eerste signaal van wat dit dubbellied wil: het gaat in het eerste couplet over mij en mijn relatie met anderen. Het tweede couplet gaat over mij en Gij, mijn relatie met de Eeuwige, de Levende, God.

Dat is nogal een verschil. Toch gaan beide coupletten heel gewoon parallel verder: ‘kant en overkant, woord weerwoord, tij en tegentij’. Dat kenmerkt blijkbaar zowel onze relatie met een ander als onze relatie met De Ander. Er is wisselwerking tussen jou en mij en zo is er ook wisselwerking tussen mij en God.

Maar, denk ik dan, er zijn toch grote verschillen! De ander is zichtbaar, voelbaar, geeft antwoord. En hoe zit met De Ander? Die is niet te zien, niet te horen. Het is niet voor niets dat het gebed ‘Wees hier aanwezig’ zo nadrukkelijk kan klinken. We roepen God aan, we zingen God toe. En op een of andere manier is er dan iets van aanwezigheid. Die aanwezigheid is van een andere aard dan de aanwezigheid van degene die naast mij staat te zingen. Maar eigenlijk is het ook de vraag: hoe goed ken ik die? Hoe goed kennen we een ander die we zien en horen en die toch ook altijd iets ondoorgrondelijks heeft?

Ik heb het idee dat dit de kern van dit dubbellied is: we zijn geneigd om in ons zoeken naar God naar boven te kijken. Maar dit lied zingt: het zoeken en vinden van De Ander gaat bijna op dezelfde manier als het zoeken naar een ander. Om beiden te vinden kun je het beste goed om je heen kijken. Maar helemaal vinden en kennen, dat zal niet lukken. Dat is de pijn van onze zoektocht. In het boek Genesis lezen we, dat God de mens schiep naar het beeld en de gelijkenis van God. En hier zingen we: het zoeken naar God lijkt sterk op onze zoektocht naar een ander mens. Dat is een zoektocht met voor- en tegenspoed, tij en tegentij.

Daarom kunnen dus de coupletten ook parallel lopen, zoals weer gebeurt vanaf regel 4.
‘Dag van vandaag, vervreemd, hereigend / zoekgeraakt hervonden – wie zijn wij?’ Kijk ik naar mezelf, hier, nu, dan weet ik hoe ik heen en weer geslingerd word tussen weten en niet-weten, me gekend voelen en me niet gekend voelen, met altijd weer die niet te beantwoorden vraag: wie ben ik? wie zijn wij?

In de volgende regel is er sprake van variatie. ‘liefde ternauwernood te leven, ik en jij’ tegenover ‘leven ternauwernood te harden, ik en Gij’. Hoe we verlangen liefde te geven en te ontvangen en hoe moeilijk dit kan zijn. Maar ook hoe ik aan die Gij een plaats wil geven in mijn leven en hoe dat steeds bijna ondoenlijk lijkt; soms is het niet te harden. ‘Liefde is geen woord voor dit nu hier verterend vuur’ tegenover ‘leven is uw woord voor dit nu hier verterend vuur’. Verterend vuur, je verlangen, het uiterste willen geven bijna ten koste van je zelf. Leven, liefde, heen en weer geslingerd tussen geweldig en niet te harden, altijd een strijd, je moet het maar kunnen, je moet maar durven.

De laatste vier regels lopen in beide coupletten aardig parallel. ‘God weet’ in het eerste couplet is heerlijk dubbelzinnig. Wij zeggen nogal eens ‘God weet’ zonder het per se over God te hebben, maar alleen om aan te duiden dat het allemaal duister is en niet geweten wordt. Maar hier geldt ook de letterlijke betekenis: want uit het vervolg blijkt dat God wel degelijk wordt bedoeld. ‘Zal Hij ons roepen’ naast ‘zult Gij mij roepen’. Het is een roepen dat ons nieuw maakt, in het tweede couplet zelfs ‘blakend nieuw’, het is een nieuwe geboorte. ‘Staan in morgenlicht’, een nieuwe dag, maar vooral nieuwe en ongekende mogelijkheden, we zijn ‘onstuitbaar vrij’, niets kan nog knellen of ons in de weg zitten, we zijn zo licht als Hij. Ik denk ‘licht’ in alle betekenissen: zonder zwaarte, zonder zwaarmoedigheid, maar ook niet meer in duisternis, niet meer donker. In het tweede couplet wordt het visioen hemels getekend: ‘naast U staan in licht’ en ‘zo nieuw als Gij’. Het is opstanding in de ware zin van het woord.

Dit lied bezingt dat we in ons leven altijd op de een of andere manier op zoek zijn naar een ander. Een mens in de buurt of een mens naast je. Leven is voor sommigen ook een zoektocht naar God. Die zoektochten lijken opmerkelijk veel op elkaar. In dit dubbellied staat dat je in je zoektocht naar de ander kunt leren van je zoektocht naar God en omgekeerd. Die zoektocht is niet eenvoudig, duurt een leven lang. Maar het lied eindigt met een belofte, een visioen: we zullen ‘staan in licht’.

Deel dit artikel!

Comments are closed.